Na het grote succes van De eenzaamheid van de waanzin (***** in NRC Handelsblad, de Volkskrant én het AD) schrijft Ranne Hovius in Vogels van waanzin opnieuw over de verbinding tussen waanzin en literatuur, met dit keer de verhalen en gedichten van Nederlandstalige schrijvers als uitgangspunt.
Ranne Hovius volgt ontwikkelingen in de psychiatrie aan de hand van het werk van schrijvers als Louis Couperus, Willem Frederik Hermans, Harry Mulisch, Hugo Claus en Kristien Hemmerechts.
Ze laat zien hoe de psychose een rol speelt in de verhalen van Simon Vestdijk, Hella Haasse, Nicolaas Matsier, Peter Buwalda en Heleen van Royen.
De vraag of waanzin en creativiteit werkelijk met elkaar samenhangen, onderzoekt ze aan de hand van de levens van onder meer Gerrit Achterberg, Gerard Reve, Jotie T'Hooft, Lévi Weemoedt en Rogi Wieg.
Tot slot vergelijkt ze het leven in inrichtingen vroeger en nu op grond van de ervaringen van patiënten als Gerrit Achterberg, Maarten Biesheuvel, Hans Dorrestijn en Myrthe van der Meer, en van tijdelijke gasten van inrichtingen als Menno Wigman en Arnon Grunberg.